IJsvogel

De IJsvogel is waarschijnlijk de meest genoemde soort wanneer wij aan het begin van excursies vragen welke soort er hoog op het wensenlijstje van onze deelnemers staat. Tevens is het een vogel met één van de slechtst gekozen Nederlandse vogelnamen. Tijdens strenge winters, wanneer het water waarin ze vissen dichtvriest, sterven namelijk grote delen van de populatie. Dit verlies, dat kan oplopen tot wel 60 tot 70 procent, compenseren ze gelukkig redelijk snel. IJsvogels zijn namelijk in staat om in korte tijd veel jongen groot te brengen. Ze graven daarvoor tunnels van zeker een halve meter diep in oevers of tussen wortels van omgevallen bomen.

IJsvogel © Jesse Zwart

IJsvogels zijn gedrongen vogels met een relatief grote kop en een lange, dolkvormige snavel. Ze hebben kleine pootjes en leven voornamelijk langs het water waarin ze, door te duiken, vis vangen. De kop en de vleugels van een IJsvogel zijn donkerblauw en de staart en de rug zijn lichtblauw tot azuurkleurig. De buik en de streek rondom het oor zijn oranje. De keel en hals zijn wit. Vaak hoor je een IJsvogel eerder dan dat je deze ziet. Ze vliegen vaak laag en snel over het water. Mannetjes hebben een volledig zwarte snavel terwijl vrouwtjes een een roodkleurige ondersnavelbasis hebben.